DE ZON KOMT hier ‘s morgens uit de zee omhoog. Gek gezicht is dat. In Hoek van Holland, waar we vaak samen heen tuften in mijn wagen, zakte ie er juist in weg. ‘s Middags stak ik ons portiekje op de vijfde dan over en klopte bij Sal aan. Kom op, effetjes een frisse gok halen. Laat die verf nou maar drogen, mooier wordt het écht niet. Dan deed ie net of ie geen tijd had, maar uiteindelijk veegde hij zijn verfhanden af en trok ie zijn stofjas uit en zijn schoenen aan. En daar gingen we dan, dat hondje bij hem op schoot. Godverdomme, wat kon die vlooienbaal meuren. Alsof ie van binnen al rot was voordat ie was overleden. ‘Heb jij d’r eentje gelaten?’ vroeg Sal steevast. En dan zaten we samen te lachen als een stelletje mokkels. Toen we jonger waren ploften we naast elkaar in het zand, een fles jenever en een zak pinda’s tussen ons in, en dan keken we naar de meiden die daar topless lagen te zonnen. Inspiratie opdoen, zei Sal. Ammehoela, zei ik dan. Later namen we klapstoeltjes mee. Je op je kont in het zand laten vallen, dat ging nog wel, maar overeind komen was een ander verhaal. Op het laatst, met die rolstoel, werd het moeilijker. Die kon ik nog net over het duinpad naar boven douwen, maar verder ging het niet door het mulle zand. “Poppetjes tekenen” verder lezen